
Jurisprudentie
AA3572
Datum uitspraak1998-12-04
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 97/3109 GEMWT 35
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 97/3109 GEMWT 35
Statusgepubliceerd
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te Amsterdam
Sector Bestuursrecht enkelvoudige kamer
Uitspraak
reg.nr: AWB 97/3109 GEMWT 35
inzake: A en B te C eisers,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Graveland, zetelend te 's-Graveland, verweerder.
I. AANDUIDING BESTREDEN BESLUIT
Besluit van verweerder van 7 februari 1997, kenmerk 970332.
II. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerder heeft bij besluit van 1 oktober 1996 geweigerd op te treden tegen de op het perceel […] 228 te C geplaatste erfafscheiding, primair omdat deze moet worden aangemerkt als een vergunningvrij bouwwerk.
Daartegen heeft eiseres B op 29 oktober 1996 een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiseres' bezwaren ongegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft mr. P.B. Westerhuis, advocaat te Loenen a/d Vecht, namens eisers op 12 maart 1997 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft op 22 mei 1997 een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken ter griffie ingezonden.
Het beroep is op 18 september 1998 ter zitting behandeld.
Eiseres is vertegenwoordigd door mr. Westerhuis en eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Westerhuis voornoemd.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.B. Faasse, werkzaam bij de gemeente 's-Graveland.
III. MOTIVERING
Bij de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Feiten en omstandigheden
Eisers bewonen de woning […] 226 te C. De panden […] 224 t/m 228 maken deel uit van een rij eengezinshuizen onder één kap, met de achtertuinen grenzend aan de […]vaart. Diverse achtertuinen van deze huizen aan deze vaart zijn verlengd met een terras/steiger boven het water. Verweerder heeft op 28 oktober 1993 aan eisers vrijstelling als bedoeld in artikel 18a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend ten behoeve van het plaatsen van een terras boven de […]vaart op het perceel […] 226 te C.
Tegelijkertijd is aan eisers meegedeeld dat geen bezwaar bestaat tegen de uitvoering van het -als meldingspichtig aangemerkte- bouwplan. Op 26 juli 1996 heeft D (hierna: D) bij verweerder het voornemen gemeld tot het bouwen van een vrijhangende steiger van 1.20x5.00m boven het water van de […]vaart achter de woning […] 228 te C. Deze steiger hangt 75 cm boven het water. Bij brief van 7 augustus 1996 heeft verweerder D bericht dat het bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Woningwet, noch met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat het bouwplan kan worden uitgevoerd.
D heeft het bouwplan uitgevoerd en naderhand op de steiger ter hoogte van de erfafscheiding tussen de percelen […] 226 en 228 een schuttingspaneel geplaatst met een hoogte van minder dan twee meter.
In antwoord op een mondeling verzoek hunnerzijds heeft verweerder eisers bij brief van 1 oktober 1996 meegedeeld dat de op de steiger geplaatste schutting een vergunningvrij bouwwerk is en dat daartegen niet zal worden opgetreden. Eisers hebben hiertegen bij brief van 29 oktober 1996 bezwaar gemaakt. Naar hun mening is gebouwd in afwijking van de tekening die is ingediend bij de melding van het voornemen tot het bouwen van de steiger/terras. Op deze tekening is een ijzeren spijlenhekwerk getekend met een hoogte van ongeveer 1 meter. Eisers hebben bezwaar tegen de schutting omdat deze hun uitzicht belemmert.
Eisers hebben op 18 november 1996 hun bezwaren tegenover de commissie voor bezwaar- en beroepschriften van de gemeente 's-Graveland toegelicht. De commissie heeft bij advies van diezelfde datum verweerder geadviseerd de bezwaren gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Daarbij heeft de commissie, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 november 1995, GS 7039, nr. 6, overwogen dat mede ter bescherming van de belangen van derden een restrictieve uitleg moet worden gegeven aan de in de Woningwet opgenomen uitzonderingen op het vereiste van een bouwvergunning. Omdat de schutting is geplaatst op een kunstwerk, kan deze naar de mening van de commissie niet als een vergunningvrij bouwwerk worden aangemerkt.
Verweerder heeft vervolgens, in afwijking van dit advies, het bestreden besluit, strekkende tot ongegrondverklaring van de bezwaren en handhaving van het primaire besluit, genomen. Verweerder heeft hierbij overwogen dat het schuttingpaneel in kwestie weliswaar op een bouwwerk staat, maar, anders dan in de door de commissie aangehaalde uitspraak, niet op een etage van een woning, terwijl het hier duidelijk een erf- of terreinafscheiding betreft.
De gronden van het beroep
Eisers sluiten zich in hun beroep aan bij het standpunt van de bezwaarschriftencommissie en stellen dat de in de Woningwet opgenomen uitzonderingen op het vereiste van een bouwvergunning restrictief moeten worden uitgelegd, nu de schutting op de steiger is te beschouwen als een bouwwerk op een bouwwerk, terwijl het onderste bouwwerk, de steiger, geldt als een meldingsplichting bouwwerk. Nu de bewoner van […] 228 is afgeweken van het door hem gemelde bouwvoornemen, dient verweerder tegen hem op te treden, aldus eisers. Aangezien er geen beperkingen verbonden zijn aan de door verweerder in deze uit te oefenen bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang, achten eisers het achterwege laten daarvan voor hen disproportioneel.
Het verweer.
Verweerder heeft zijn eerder ingenomen standpunt gehandhaafd en daarbij de steiger waarop de schuttingen zijn geplaatst als een verlengstuk van de tuin of het erf aangemerkt, waardoor de in geding zijnde bouwwerken niet anders zijn dan vergunningvrije tuin- of erfafscheidingen.
Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat een verwijzing naar de voornoemde uitspraak niet opgaat. De uitspraak heeft betrekking op een pergola en erfafscheiding op een dakterras; volgens de afdeling kunnen bouwwerken slechts vergunningvrij op de grond worden opgericht. De onderhavige op een steiger gebouwde schutting moet worden vergeleken met een erfafscheiding die in een achtertuin is geplaatst, door de steiger is het terrein van D verlengd. Dat deze bouwwerken geen welstandstoetsing behoeven en nadelige gevolgen kunnen hebben voor omwonenden is een keuze van de wetgever om de bouwwerken vergunningvrij te maken.
Verweerder heeft er daarnaast op gewezen dat er boven de […]vaart een groot aantal terrassen zijn geplaatst, met daarop schuttingen en hekjes. Ook eisers hebben op hun terras/steiger een schutting geplaatst, waartegen niet wordt opgetreden. Indien het advies van de commissie bezwaar- en beroep-schriften zou worden gevolgd is voor alle hekjes en schuttingen op de steigers langs het […] en […] een bouwvergunning vereist en zal een bestemmingsplanwijzigingsprocedure moeten worden gevolgd. Dit past niet in het streven van de wetgever steeds meer te dereguleren en zelfs bepaalde meldingsplichtige bouwwerken vergunningvrij te maken. Indien de onderhavige schutting toch vergunningplichtig zou zijn zal worden meegewerkt aan een procedure tot legalisatie. Volgens verweerder zijn er geen feiten of omstandigheden die in casu dwingen van de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang gebruik te maken.
Motivering.
Ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet heeft het gemeentebestuur ter uitvoering van wetten, van algemene maatregelen van bestuur en van provinciale en gemeentelijke verordeningen de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang overeenkomstig nader gestelde regels. Deze bevoegdheid omvat onder meer het doen wegnemen of in de vorige toestand herstellen van hetgeen in strijd met wettelijke bepalingen is gedaan.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 43, aanhef en onder j, van de Woningwet is geen bouwvergunning vereist voor het plaatsen van een erf- of terreinafscheiding, voorzover niet geplaatst vóór de gevelrooilijn, waarvan de hoogte van de voet af gemeten niet meer is dan 2 m.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige schutting is te beschouwen als "gewone" erf- of terreinafscheiding in de zin van het hier aangehaalde artikel-gedeelte, waarvoor geen bouwvergunning is vereist. Dat deze schutting is gebouwd op een steiger, doet hieraan niet af. De steiger is, voorzover de rechtbank heeft kunnen vaststellen, zodanig aangebracht dat deze een verlengstuk van het erf of terrein vormt in hetzelfde horizontale vlak en aldus met dat erf of terrein als het ware één geheel vormt.
Hiermee onderscheidt de onderhavige situatie zich fundamenteel van die van het hierboven aangehaalde geval waarin de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State voor het plaatsen van een pergola en een erfafscheiding op een dakterras wél een vergunning nodig achtte. De erfafscheiding in het onderhavige geval komt qua effect op de omgeving overeen met de situatie waarin de erfafscheiding op de grond is gebouwd.
Op grond van het vorenstaande kan niet gezegd worden dat de schutting in strijd met de verbodsbepaling ex artikel 40 van de Woningwet is opgericht. Verweerder komt dan ook geen bevoegdheid toe om hiertegen met bestuursdwang op te treden. Erfafscheiding op steiger is vergunningvrij bouwwerk. De onderhavige schutting moet als vergunningvrij bouwwerk worden beschouwd. Dat deze schutting is gebouwd op een steiger, doet hieraan niet af. De steiger is zodanig aangebracht dat deze een verlengstuk van het erf of terrein vormt in hetzelfde horizontale vlak en aldus met dat erf of terrein a.h.w. één geheel vormt. Hiermee onderscheidt het zich van het geval waarin de ABRS voor het plaatsen van een erfafscheiding op een dakterras wel een vergunning nodig achtte. De erfafscheiding i.c. komt qua effect op de omgeving overeen met de situatie waarin de erfafscheiding op de grond is gebouwd. Verweerder heeft dan ook op goede gronden eisers verzoek tot toepassing van bestuursdwang niet ingewilligd en het hiertegen gerichte bezwaar, onder handhaving van zijn primaire besluit, ongegrond verklaard.
Nu ook overigens niet is gebleken dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met de wet of het recht, waaronder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dient eisers' beroep ongegrond te worden verklaard.
De rechter ziet geen aanleiding gebruik te maken van de haar in de artikelen 8:74, tweede lid, en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gegeven bevoegdheden.
Beslist wordt als volgt.
IV. BESLISSING
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. R.H. de Vries, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Oosterhuis-Runia, griffier,
en uitgesproken in het openbaar op: 4 december 1998
door mr. R.H. de Vries , in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De rechter
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
Coll: D: B